Visuele lesmethoden

In het hart van dergelijke populaire pedagogische methoden vandaag, zoals de Montessori-methode, de methode van de Waldorf-school, ligt vooral het principe van duidelijkheid. Praktische en visuele lesmethoden zijn erop gericht het kind niet alleen het idee te geven van het fenomeen dat wordt bestudeerd, maar ook de ervaring van contact ermee.

Kenmerken van visuele lesmethoden

Visuele lesmethoden zijn gericht op een visueel sensuele kennismaking van studenten met de objectieve wereld, verschijnselen van de wereld, enz. In deze methode worden twee hoofdondersoorten onderscheiden:

De praktische instructiemethoden zijn op hun beurt gericht op het ontwikkelen van praktische vaardigheden van studenten tijdens de uitvoering van verschillende taken (laboratoriumwerk, praktisch werk, deelname aan didactische spelletjes).

Visuele methoden om kleuters te leren zijn de beste manier om een ​​kind met een bestudeerd onderwerp te interesseren. Met behulp van hen, de leraar praat niet alleen over een fenomeen, maar toont ook zijn of haar beeld.

Het zijn visuele hulpmiddelen (vooral als een kind niet alleen naar hen kan kijken, maar ook een soort activiteit met hen kan produceren) het belangrijkste middel worden om in zulke pedagogische systemen les te geven.

Games met visuele hulpmiddelen

"Gebroken ladder"

Visuele hulpmiddelen: 10 prisma's, die qua hoogte van elkaar verschillen, de basis is 5x15 cm, de hoogte van het hoogste prisma is 10 cm, de laagste is 1 cm.

De loop van het spel. De leraar suggereert dat de kinderen een ladder bouwen, de prisma's op orde brengen en geleidelijk hun lengte verkleinen. In geval van moeilijkheden vergelijkt de leraar de afzonderlijke prisma's in hoogte. Daarna wenden de kinderen zich af, en de leider neemt een stap en verschuift de anderen. Een van de kinderen die zal zeggen waar de trap is "gebroken" wordt de leider.

"Wat is er veranderd?"

Visuele middelen: driedimensionale en platte geometrische vormen.

De loop van het spel. De leraar bouwt met behulp van kinderen op de tafel een structuur of een patroon van platte geometrische vormen. Eén kind verlaat de tafel en draait zich weg. Op dit moment in het gebouw verandert er iets. Op het signaal van de opvoeder komt het kind terug en bepaalt wat is veranderd: hij noemt de vormen en hun plaats.

"Welke doos?"

Visuele hulpmiddelen: vijf dozen waarvan de grootte geleidelijk afneemt. Speelgoedsets, 5 matroesjka's, 5 ringen uit de piramide, 5 blokjes, 5 beertjes. De maten van speelgoed nemen ook geleidelijk af.

De loop van het spel. De opvoeder verdeelt een groep kinderen in 5 subgroepen en plaatst ze rond een kleed waarop al het speelgoed afwisselend ligt. Elke subgroep krijgt een doos en de conciërge vraagt: "Wie heeft de grootste? Bij wie is het minder? Wie heeft minder? Wie is de kleinste? "Het grootste speelgoed moet in de grootste doos worden gedaan, de kleinere in de kleinere, enz. Kinderen moeten het gemengde speelgoed vergelijken en in de juiste doos plaatsen. Nadat de taak is voltooid, controleert de docent de juistheid van de uitvoering en als de objecten niet correct zijn opgemaakt, vergelijkt hij de objecten één voor één met een andere.